Ze waren allemaal wit en stonden bij elkaar in een grote weide. Jonge melkgeitjes, nog heel aaibaar en lief. In de wei ernaast stonden de grote geiten, de moeders, met knokige ruggen, magere nekken en grote uiers. Onverschillig leek het wel, ze graasden wat en keken niet om naar hun grut. In de grote uiers rijpte de melk. Over een jaar zouden de kleine geitjes zelf kleine geitjes krijgen een nog een jaar later zouden ze grote knokige geiten geworden zijn met sappige uiers.
Ze zouden grazen zonder op of om te kijken, gehoorzamend aan de uier die gevoed moest worden om melk te produceren. En ze zouden zich niets meer herinneren van hun speelse jeugd.
Gelukkig maar.