In de plantenzaak hadden ze het nog zó gezegd: ´Veel water geven´, en toch was het misgegaan. ´s Ochtends bij het opstaan hingen de bloemetjes slap en verlept naar beneden. Ze waren nog steeds knalroze, maar verder zag het er niet al te florissant uit.
Ik voelde me schuldig. Moeiteloos was het aan mijn geheugen ontsnapt. Ik schonk een halve gieter water in de pot, het gutste er onder weer net zo hard uit als ik het erin goot, en er bleef een laagje staan in de onderzetter. Maar een paar uur later was het wonder geschied. De bloemen stonden weer fier overeind op de stelen. De kluit was doorweekt -- maar het leven was in de plant teruggekeerd. Ik streek over de schermvormige bloemen. Ze waren hard als een net opgepompte fietsband.
De volgende ochtend lag de kat voor dood op de bank, onbeweeglijk. Ik riep, geen reactie. Of zag ik zijn oog even opengaan? Ik streelde de zachte vacht en er begon een zacht geknor ergens in zijn binnenste. Maar hoezeer ik ook bleef aaien, het gutste nooit met grote bakken weer naar buiten. Er werd van genoten, hij wilde alleen maar meer meer meer. Heel anders dan bij een hortensia.