Over slingerweggetjes reden we naar het plaatsje waar de kleine kerk zich bevond. Een kerkje dat niet meer als kerk werd gebruikt, er vonden nu concerten en lezingen plaats.
Het orkest bestond uit drie muzikanten. De accordeonist, de bassist en de blinde pianist.
Die pianist was de leider van het geheel; hij introduceerde, vertelde, maakte grappen en zong. Als je hem zo zag spelen zou je niet zeggen dat hij blind was. Hij droeg geen bril en zijn ogen zagen er niet vreemd uit. Niet vreemder dan ziende ogen in ieder geval. Alleen zijn motoriek was anders. Zijn hoofd bleef bewegingloos. Hoe wild zijn handen ook over de toetsen ratelden -- zijn hoofd bleef staan in dezelfde stand. Kennelijk wordt de beweging van een hoofd vooral bepaald door het zien van dingen.
Van tijd tot tijd maakte hij een soort showbeweging met zijn hand, dan hief hij zijn arm op en boog zijn hand op een manier zoals ballerina´s dat doen als ze een pirouet maken, een soort ´voila´. Sierlijk en gracieus. En daarna zochten zijn handen dan weer de toetsen. Het was een ingestudeerd gebaar en het ging een beetje houterig.
Ooit zag ik in een film een messenwerpact in een circus. Op het hoogtepunt van de act deed de werper een blinddoek voor en wierp de messen in de richting van een groot bord, precies rondom de vrouw die voor dat bord stond. Ze werd niet geraakt. Natuurlijk was dat spannend, het publiek hield de adem in.
De spanning in het kerkje tijdens het concert was bijna net zo groot. Iedereen timede mee met de pianist, hoe hij zonder te kijken zijn messen wierp. Bij wijze van spreken dan.
Zo op het eerste gezicht zonder dodelijke gevolgen.