Piet had een keetje in het land, helemaal achterin -- geen mens die 'm daar zag. Dat keetje stond op het land dat hij dag in dag uit bewerkte. Hij verbouwde klein spul, tulpen of aardappelen. Om zeven uur 's ochtends begon ie altijd. 's Middags kwam ie naar huis om te eten en 's avonds sjokte hij van het land weer terug naar huis. Slapen eten en werken.
Maar dat werken, ik had er zo mijn twijfels over. Al zou ie onkruid gewied hebben met een pincet, dan nog had hij het makkelijk kunnen redden en niet elke dag daar ver in het land hoeven bivakkeren. Het was misschien wel een vorm van luieren. Niemand die het controleerde. Want wie zou het ook maar wat interesseren wat Piet verbouwde en wat ie daar deed.
Piet heeft ruim 30 jaar van zijn leven zitten verpuzzelen, doezelen, nadenken en lummelen in dat keetje. Met elke dag een fles koude thee mee.
Achter in het land begon voor Piet de vrijheid.