Thursday, February 26, 2015

Eenzijdig herkend

In de stad kom ik haar heel vaak tegen. Ze woonde zo'n  vijfentwintig jaar geleden tegenover me, ik woon inmiddels alweer een tijd ergens anders. Volgens mij weet zij niet dat wij ooit buren waren. Ik kon vanaf mijn kamer aan de straat, driehoog, haar woonkamer in kijken, en dat deed ik ook regelmatig. Dan kon ik haar zien; een spichtige oudere (toen al) dame, knaloranje hennahaar, een bril. Ze deed iets met muziek denk ik, ik zag haar wel eens (met leerlingen?) en een dwarsfluit, aanwijzingen gevend, staand bij een muziekstandaard.
Eerst zag ik haar alleen in haar huis. Toen begon ik haar ook op andere plekken in de stad te zien. In een winkel, op straat, in een café, bij een concert. Er begon zich een patroon te ontwikkelen.
De winkels waar ik haar tegenkwam waren steevast van de alternatieve soort, met onbespoten groente en granen en zuurdesembrood. De cafés waar ik haar tegenkwam waren geen bruine kroegen, maar grandcafés of op een of andere manier een beetje kunstzinnig verantwoord (met klassieke muziek en zo).
Alleen in de plekken op straat ik haar tegenkwam was geen patroon te herkennen

Het is nu dus al bijna dertig jaar gaande en net zag ik haar weer. Geen steek veranderd, nog steeds de iets oudere dame met knaloranje hennahaar, nu verstopt in de capuchon van een geel regenjack, stond ze te wachten voor een café (weer van de kunstzinnige soort). Het regende een beetje, ze had ook een gele regenbroek aan, en ondanks dat alles herkende ik haar.
Ik denk dat ze niet weet wie ik ben -- dat is niet gek, want ik weet ook niet wie zij is. Maar ik denk dat ze me ook niet herkent, dat ze zou schrikken als ik tegen haar zou zeggen: 'Woont u nog in die straat?' Want ik zou een vreemde zijn die haar niks zegt, het zou lijken alsof ik haar schaduw.
Dus ik houd mijn mond, anoniem blijf ik haar zien.

Maar waarom herken ik haar wel en zij mij niet?